Soms kom je iets nieuws op het spoor. In de biografie van museumdirecteur Dirk Hannema door Wessel Krul uit 2018 wordt vermeld, dat er een kunsthandel Annie Everts op de Schiedamschesingel 35 te Rotterdam gevestigd is. Aangezien ik dit adres ken als kunsthandel Huize Van Hasselt waar Jo Proost in november 1926 zijn grafiek exposeert, ben ik nieuwsgierig hoe dit precies zit, en ga nader onderzoek doen.
Annie Everts met de namen Adriana Maria is op 11 december 1869 te Rotterdam geboren als oudste kind van wijnhandelaar Johannes Everts (Zaltbommel 1845-1909 Rotterdam) en zijn vrouw Johanna Henrietta Everts (Arnhem 1843-1921 Rotterdam). De ouders zijn op 2 juli 1868 te Zaltbommel in het huwelijk getreden. Op 10 juli 1934 zal Annie ongehuwd op 64-jarige leeftijd in Hillegersberg overlijden.
Ze heeft in haar geboortestad de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen gevolgd en later nog aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag gestudeerd. Af en toe doet ze aan groepstentoonstellingen mee, zoals aan een expositie van kinderportretten in de Rotterdamsche Kunstkring van 26 januari tot 23 februari 1913.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 11 november 1921 bericht: “Mej. A. Everts, die als bestuurster van De Protector haar stadgenooten de laatste jaren vele bewijzen heeft kunnen geven van kunstinzicht en smaak, opent nu in den Huize Van Hasselt een kunsthandel, welke harer naam draagt.” Op 19 november 1921 meldt het Algemeen Handelsblad: “De Protector heeft opgehouden te bestaan, en mej. Everts, die jarenlang op zakenkundige en artistieke wijze het bedrijf leidde en menigen jongen kunstenaar aan zich verplichtte, heeft nu onder haar eigen naam een nieuwen kunsthandel geopend aan den Schiedamschen Singel.”
Haar kunsthandel is gehuisvest op de benedenverdieping van Huize Van Hasselt: “Drie zaaltjes, van welke de laatste met een goed bovenlicht, bieden een geschikte gelegenheid tot expositie.” Zij opent met een expositie van het nagelaten werk van August W. van Voorden in combinatie met naaldwerk. Er volgen nog tentoonstellingen met werk van Jo Koster, Eugène Lücker, Willem Johannes Schütz, David Bautz, Cris Agterberg, Peter van den Braken, Jan Harm Weijns, Louis Hartz, Gerrit David Labots, Jos Croin enz. Het sier- en gebruiksaardewerk van het echtpaar Paulus Hobbel en Maria Hobbel-van Harten exposeert ze. Maar ze biedt ook ruimte aan een tentoonstelling van door kinderen zelfgemaakt speelgoed, die georganiseerd is door de Vereeniging van Staatsburgeressen Rotterdam-Schiedam. In haar kunsthandel geeft ze het Rotterdamse antiquariaat H. Berkelouw de gelegenheid om een tentoonstelling te houden van oude boeken, incunabelen en enkele manuscripten. Al voor zijn huwelijk in 1896 met de Amsterdamse Henriette Engelsman (1876-1942) is Hartog Carel Berkelouw (1872-1942) een boekhandel en antiquariaat begonnen. Na stages in het buitenland komt zijn zoon Carel Berkelouw (1903-1942) in de zaak en organiseert ‘De Tentoonstellinghe van Oude Boecken ende Printen’ in kunsthandel Annie Everts van 18 oktober t/m 7 november 1924, die landelijk in de pers veel aandacht krijgt. De firma krijgt nadien als boekenveiling ook naam.
Zoals aangegeven, is Annie Everts voordien betrokken bij N.V. Kunsthandel De Protector aan de Zuidblaak 70a. Deze kunsthandel is in februari 1912 opgericht door haar zwager, graanhandelaar Jan Hendrik van Rede (1864-1942), die in 1892 met haar zus Helena Geertruida Everts (1870-1935) is getrouwd. Op de eerste expositie toont Anton Dirckx er zijn werk. Annie Everts blijkt een belangrijke rol te spelen, maar blijkens advertenties in de kranten is de directie aanvankelijk in handen van een gewezen medewerker van kunsthandel P.J. Zürcher in villa Erica te Scheveningen, J.D. Brinkmann – waarschijnlijk Johan Diederich Brinkman (1881-1942) –, vanaf februari 1913 van Bernard Canter (1871-1956), vanaf juli 1913 van Gerrit Hilhorst Azn (1862-1936) en vanaf december 1915 van Charles John Robbert Bignell (1890-1957). In november 1911 is diens vader John Charles Bignell (1861-1921) voor zijn zoon de kunsthandel NV Esher Surrey gestart, aanvankelijk gevestigd in zijn villa aan de Helmstraat te Scheveningen, maar die verhuist spoedig naar de Lange Voorhout. Op 12 april 1916 houdt kunsthandel De Protector onder directie van Bignell in de Rotterdamsche Kunstkring een “belangrijke kunstveiling” van “Moderne Schilderijen, Aquarellen en Teekeningen” met medewerking van de firma Van Marle&De Sille. Het moet de opmaat voor een samenwerking zijn, die in 1918 uitmondt in het veilingbedrijf Van Marle&Bignell. Vanaf 1919 is die op hetzelfde adres op Lange Voorhout in Den Haag gevestigd. In de Tweede Wereldoorlog zal Van Marle&Bignell een dubieuze rol spelen bij de veiling van door de bezetter verbeurd verklaard joods bezit. Bignell moet een gewiekste zakenman zijn geweest. Tussen Esher Surrey en De Protector ontstaat dus ‘vanzelfsprekend’ een nauwe samenwerking. In december 1923 exposeert Andreas Schotel samen met Albert Neuhuijs bij kunstzaal Esher Surrey.
In Huize Van Hasselt hebben in 1917 en 1918 enkele exposities plaatsgevonden o.a. van kunstenaarsgroep De Branding. Eigenaar c.q. organisator is kleermaker/koopman Kees (Cornelis Wilhelmus) van Hasselt (1872-1951). Hij heeft zijn populariteit vooral te danken als sportman en sportorganisator o.a. als eerste bondscoach van het Nederlandse voetbalelftal. Ook kan een rol gespeeld hebben, dat zijn jongere broer Willem (Wilhelmus Josephus) van Hasselt (1882-1963) kunstschilder is. Zijn oudste zoon Jan (Johannes Hendrikus) van Hasselt (1901-1965) moet de smaak te pakken hebben gekregen en maakt omstreeks 1925 van de kunsthandel zijn broodwinning. Dit is vermoedelijk de reden, dat Annie Everts met haar kunsthandel uit Huize Van Hasselt moet wijken. Sinds die tijd zou Van Hasselt de Duitse kunsthandel Alfred Flechtheim uit Düsseldorf in de Maasstad vertegenwoordigen. Alfred Flechtheim (1878-1937) is aanvankelijk compagnon in het graanbedrijf van zijn vader, gaat moderne kunst verzamelen en begint in 1913 een galerij in Düsseldorf. Vanaf 1922 is de kunsthandel in Berlijn gevestigd met filialen in Düsseldorf, Frankfurt en Keulen. Zou Jo Proost hiermee iets van doen hebben gehad, omdat hij vele contacten met joden in Duitsland had en er als één van de eersten exposeert?
Omdat Annie Everts eind 1925 niet meer over een eigen vaste tentoonstellingszaal beschikt, biedt kunstschilderes Lizzy (Elisabeth Johanna) Hoogewerff-Goddard (1881-1947) haar woning aan de Vijverweg in Kralingen aan. Op de eerste expositie in huize Hoogerwerff-Goddard laat ze vooral grafiek zien uit bezit van kunsthandel J.H. de Bois uit Haarlem naast aardewerk van het echtpaar Hobbel en eigen handweefwerk.
In 1926 mag ze – “die voorheen in den kunsthandel Van Hasselt haar koop- en kijk-grage vrienden ontving” – nogmaals van het “kunstzinnig ingerichte” huis van mevrouw Hoogerwerff-Goddard gebruik maken. De journalist van de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 24 november 1926 schrijft een enthousiaste bespreking. Ze toont nieuw aardewerk van het echtpaar Hobbel-van Harten en een keur van haar eigen handweefwerk bestaande uit boekenleggers, boekenkaften, speldenkussens en toetsenlopers tot tasjes, kapstokkleden en schoorsteenlappen.
Naast etsen van Aart Bijl (1885-1962) en een houtsnede van Agnes Canta (1888-1964) is “zoowat het heele grafische werk van Schotel, den leerling van Derksen van Angeren, aanwezig. Schotel doet zich hier vollediger kennen dan nog ooit. Stellig verrassend zijn enkele platen met volkstypen, sterk, op een bepaald moment in het wezen gegrepen en tot een indrukwekkenden kleinen vorm gegroepeerd. Een fijn kunstenaar is hij hierin en men zal goed doen, dit in breeder kring te waardeeren.” De journalist sluit zijn bespreking af met de constatering: “Schotel is ons liever geworden, dichter bij ons komen te staan — ook met zijn stoere boeretypen — dan voorheen met de zoögende of zorgende moeders, waarin hij het ware karakter niet trof. Ook nu zijn er nog enkele van deze teekeningen bij; doch zij doen naar-oppervlakkig aan en leggen het volkomen af bij de latere dingen. Een fijne houtsnee is er nog bij van een meisjesprofiel, maar Schotel is toch vóór alles etser. Het driftig en spontaan opteekenen van wat hem innerlijk beroert in de natuur, of het scherp en fijn doordringen in een bepaald wezen, op een bepaald moment geobserveerd, en dit met een ragfijne, maar pittige lijn op de plaat gebracht; daarin ligt wel Schotels kracht.”
Het is misschien geen toeval dat op hetzelfde moment Jo Proost – na een eerdere expositie van de Groep Lumière uit Antwerpen met grafiek van Jan-Frans Cantré, Marcel Gromaire, Jean-Emile Laboureur, Fokko Mees, Joris Minne, Hans Orlowski en Henri van Straten – in kunsthandel Huize Van Hasselt zijn grafiek exposeert. Hij toont veel oud werk, omdat hij nog weinig nieuwe werk na zijn komst naar Rotterdam heeft, hetgeen tot de opmerking leidt: “Een merkwaardige collectie, welke in haar tweezijdigheid den indruk kan wekken, dat de etser het met zichzelf niet eens is over de aard van zijn eigen neigingen, of het juiste inzicht mist ter onderscheiding tusschen wat hij wenscht en wat hij kan.” De kunstrecensent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23 november 1926 waardeert het werk (misschien nadat hij met Proost gesproken heeft): “Zoals Proost in zijn etstechniek alles verfoeit wat buiten het eerlijk etsprocedé omgaat, is hij ook door en door oprecht in zijn opvatting; verfoeit ook daar alle effectbejag of wat aan mode of tijd onderhevig kan zijn. Hij teekent, fijn, gevoelig, consciëntieus, de natuur zooals hij haar waarneemt.” In wezen kondigt deze zinsnede de zoektocht van Proost en Schotel aan naar ‘de schoongedrukte ets’, waarmee ze op de ‘Kersttentoonstelling 1931-1932’ in Museum Boijmans voor het eerst naar buiten treden.
Peter Thoben, conservator