In de nalatenschap van Andreas Schotel zijn ook boeken naar het museum meegekomen, zowel literaire als kunstboeken. Op zich niets bijzonders voor iemand die met hulp van boeken zijn nieuwsgierigheid wil bevredigen en zijn honger naar kennis wil stillen. Toch valt er iets merkwaardigs op, als wij af en toe een boek ter hand nemen. Voor Schotel moet een boek niet ‘heilig’ geweest zijn, maar een gebruiksobject, want hij maakt er – meestal met potlood, soms met inkt – aantekeningen in of passages zijn onderstreept. Ook liggen er briefjes in met korte teksten die hij voor zichzelf wil vasthouden. Wat hij opgeschreven heeft, heeft veelal niets met de inhoud van het boek te maken, waarin het papiertje ligt.
Bij meerdere boeken heeft hij getekende schetsen op de schutbladen gemaakt. In een Almanach van Piper&Co heeft hij tweemaal binnen een staand kader een interieur met een zittende figuur (linker aan de piano?) met rake lijnen snel geschetst. Je krijgt de indruk, dat hij dit in directe observatie heeft gedaan en niet eerst naar een blad papier op zoek is gegaan, maar de blanco schutbladen heeft benut van het boek dat hij juist aan het bekijken was (afb. 1).
Op de schutbladen van een boek van de kunsthistoricus Franz Dülberg over Frans Hals heeft hij op het linker blad twee vogelvluchtgezichten met boten summier geschetst, die in concept sterk aan de etsen met binnenschepen aan de kade bij de Boompjes doen denken (afb. 3 en 4). Op het rechter blad is een naar beneden kijkende, vermoedelijk lezende vrouw met haar hand onder haar hoofd vlot geschetst. Daarboven maakt hij notities over hoe modellen af te beelden: “1. bijna alle modellen lichtvalling van links (atelier), 2. de koppen bijna alle 3/4 naar rechts alle vrouwen naar links, 3. of kop, of half figuur, of kniefiguur of geheel ten voeten uit, 4. alle 1 figuurpanelen hoogteformaat, meerdere figuren in breedteformaat, 5” (afb. 2).
In het boek over Breughel van Kurt Pfister schetst hij links een kluwen van figuren, die aan de Vredes-aquarel doet denken (afb. 5) of met tekeningen van mensenmassa’s te maken lijkt te hebben. Op het rechter blad schetst hij driemaal hetzelfde panoramische riviergezicht (afb. 6). In de kern hebben ze waarschijnlijk te maken met de ets van de Nieuwe Maas, die overigens uit 1962 zou dateren (afb. 7).
In het boek van Pfister ligt een los papiertje met technische opmerkingen: “Het afspringen der etsgrond. De oorzaak daarvan: te snelle verhitting door bijtende zuur, terwijl de plaat zelf nog te koud is gebleven” De etsgrond is de laag die op de zinken of koperen etsplaat wordt aangebracht en waarin wordt geëtst met etsnaald. Deze laag beschermt de plaat voor het invreten van het bijtende zuur en waar de laag bewerkt is kan het zuur zijn werk doen en ontstaat de tekening voor de afdruk in spiegelbeeld. Eronder schrijft Schotel: “maniere om te zwaar gearceerde vlakken minder sterk te maken. Plak of Druk de natte etsafdruk op de achterkant der etsplaat en klop met puntige ijzeren hamer op vlakke steen de zwarte deelen eruit”. Onderin drie summiere schetsjes met “afdruk” en “tegendruk” (afb. 8). Vermoedelijk heeft hij dit voor zichzelf opgeschreven. Eveneens technisch van aard is de schets van drukrollen tegenover de titelpagina in het boek Der nackte Mensch in der Kunst aller Zeiten door Wilhelm Hausenstein, in 1918 uitgegeven door Reinhard Piper&Co te München. Bovenin de tekst “3 soorten rollen klein en groot moet aangeschoven kunnen worden” , “verschillende druk”, “bij het terughalen doet het niets” en het onderste schetsje doet sterk aan de werking van het schoonmaakapparaat Mari denken, waarmee Proost en Schotel de schone druktechniek bewerkstelligden (afb. 9). Heeft Schotel hiermee het procedé willen uitleggen of staat het aan de basis hun vinding (afb. 10). Of is het soms toch met het handschrift van Jo Proost, alhoewel dat niet waarschijnlijk is. Het blijft gissen.
Deze voorbeelden geven aan, hoe Schotel boeken gebruikt, hetgeen wij ook in het Hercules Segers-artikel al zagen. Wel valt op, dat het allemaal Duitse uitgaven zijn een Piper Almanach uit de jaren 1910 en boeken van bekende, productieve Duitse schrijvers Franz Dülberg (1873-1934), Wilhelm Hausenstein (1882-1957) en Kurt Pfister (1895-1951). Het zou goed denkbaar zijn dat hij deze boeken van Johannes Proost heeft gekregen, omdat die in de jaren 1910 en 1920 veel voor de Communistische Partij Holland in Duitsland verbleef om zijn heimelijke en conspiratieve werk te doen. Maar hij kan ze ook antiquarisch aangeschaft hebben. In ieder geval gebruikt Schotel de boeken “extra effectief” en is het interessant om aandacht aan de schetsen op schutbladen in boeken te besteden.
Peter Thoben, conservator