De familie Schotel kreeg op 7 juni 1984 de erkenning als ‘rechtvaardige onder de volkeren’ van Yad Vashem. Dit is de officiële instantie – in 1953 door de staat Israël opgericht – belast met het herdenken van de Joodse slachtoffers van deHolocaust (Shoah) en de redders van Joden. In Jeruzalem is daarvoor een speciale plek aangelegd met een herdenkingsruimte, Holocaust museum, kunstmuseum, hal van namen, archief, bibliotheek, beeldentuin en een park met gedenktekens o.a. bomen voor mensen die de onderscheiding van Yad Vashem als ‘rechtvaardigen onder de volkeren’ hebben ontvangen. De toekenning geschiedt alleen aan niet-Joden, die vervolgde Joden hebben gered. De aanvraag en procedure is meestal dat geredde Joden of hun familieleden kandidaten aanmelden, waarna hun verhalen nauwgezet geverifieerd worden. Alleen in Nederland zijn bijna 6000 mensen met Yad Vashem onderscheiden, in veel gevallen ook postuum. De erkenning aan de familie heeft Andreas Schotel zelf, die op 29 mei 1984 te Rhoon is overleden, niet meer meegemaakt. Aan zijn vrouw Mies Schotel-Gips en de dochters Anna Maria en Johanna is de medaille en oorkonde c.q. getuigschrift, gedateerd 22 april 1987, op de Israëlische ambassade in Den Haag uitgereikt. Aan de Laan der Rechtvaardigen in Jeruzalem is een boom met bord voor de Schotel-familie geplant.
De reden, waarom de familie Schotel de onderscheiding van Yad Vashem heeft gekregen, heeft te maken met het in huis nemen of laten onderduiken voor drie maanden van de Joodse jongen Max Krzeszower. Deze jongen was op 29 januari 1925 in Keulen geboren en in 1938 naar Nederland gekomen, waar hij zich bij een groep jongens onder auspiciën van de Aliyah-beweging aansloot ter voorbereiding op emigratie naar Palestina. In 1939 komt hij in Loosdrecht terecht om Hebreeuws te leren en voor het boerenwerk op het land opgeleid te worden. Wanneer de Jodendeportaties in juli 1942 beginnen, moet de groep bewoners van het Paviljoen Loosdrechtsche Rade in augustus onderduiken om niet door de Duitsers opgehaald te worden. Door de contacten met de progressieve Werkplaats Kindergemeenschap van Kees Boeke (1884-1966) in Bilthoven wordt Joop Westerweel ingeschakeld, die een verzetsgroep zal opzetten. In 1940 is hij van de vrije school van Boeke naar Rotterdam gekomen als hoofd van de Montessorischool. Op deze school zit de jongste dochter Johanna Schotel en zo leert Andreas Schotel leidster Greet Kolff (1905-1994) kennen. Met haar knoopt hij een relatie aan en hij maakt een ets met haar portret en een exlibris op haar naam. In de uitgave Verzet zonder geweld: Joop Westerweel 1899-1944 (1964) schrijft zij, inmiddels getrouwd met Tammerus Jan Canter Visscher, een bijdrage ‘Herinneringen van een Montissorileidster’.
Schotel die al eerder hulp en onderdak aan emigranten of vluchtelingen zoals een Fin, Litouwer of Heinz uit het Roergebied geboden heeft, waarvan portretten getuigen, zal ingestemd hebben als onderduikadres voor deze Joodse jongen, die op wel twaalf adressen gedurende oorlog zal verblijven o.a. ook bij Thijs Numan en zijn toenmalige vrouw Marretje Schulp in Amsterdam. Als Max in IJmuiden ondergedoken zit en weg moet, brengt Jan Smit van de Westerweelgroep hem in november 1942 onder bij de familie Schotel. Voordien zou er al een Joodse man ondergedoken gezeten hebben, die later naar Spanje probeert te vluchten. Wanneer Schotel door het verzet voor huiszoeking gewaarschuwd wordt, brengt hij Max over naar zijn atelier op het Gemeentelijk Handelsterrein. Daar haalt de Westerweelgroep hem op en brengt hem naar een volgend onderduikadres.
Uit een brief d.d. 31 maart 1959 in het Schotelarchief blijkt dat Max Krzeszower, die zich nu Moshe Keny noemt, bij de familie in Rotterdam op bezoek is geweest en nog aardig – zij het niet foutloos – Nederlands schrijft: ‘Ik zal U en Uw familie steeds in herinnering behouden; ten slotte door dat ik tijdens de oorlog ca. 3 maanden bij Uw zat ondergedooken heeft U en uw familie er mede geholpen mijn leven te redden. Ook die 2 uuren die ik in Uw Atelier was en iets over U werken kon hooren en zien waren voor mij een belevenis die onvergetelijk zullen blijven.’ En ondertekent met ‘Uw Moshe (vroeger Jan of Max)’.
Naar aanleiding van zijn bezoek aan het door Leen Rademaker op 22 november 1986 geopende Schotel- en Proostmuseum bij haar huis in Rhoon schrijft Moshe Keny haar op 31 maart 1988, waarbij hij een foto meestuurt die door zijn broer eind 1945 is gemaakt ‘toen hij bij het engelse leger (in de joodse brigade) in Holland was en bij Schotels kon langs komen’:
‘Toen ik zelf in 1959 zamen met Jan Smit Schotel ontmoete, omdat ik mijn dankbaarheid wilde uiten – ten slotte zal ik nooit kunnen vergeten hoe de Schotels in die zoo gevaarlijke tijd in de winter van het jaar 1942, – mij hebben laten onderduiken tijdens ongeveer 3 maanden – en dat nog aan een hun niet bekende 17 jarige joodse jongen, die door hun werd opgenomen, net as iemand die bij het gezin behoorde – Toen ik weg moest omdat op een mooie dag in de wijk door de duitsers onderduikers werden gezocht.
Ik had trouwens ook de gelegenheid toen (omdat ik ook een paar dagen in Schotels atelier was ondergedoken) Schotel bij het afdrukken van etsen heb kunnen zien. Ik had toen behalve die gebeurtenis, ook de indruk dat het geen makelijk lichamelijk werk was. Toen in April 1959 kon ik me weer ervan overtuigen dat Schotel nog altijd echt links stond wat zijn politieke aanschouwingen betrekken. Hij hield niet veel van de joodse Staat as oplossing voor de joodse vraag; hij was altijd eerlijk en oprecht, en ik heb dit gerespecteerd, ofschoon ik van andere meening was. Het werd mij later verteld, dat er tijdens de oorlog naar mij, nog meer onderduikers (niet-joodse) bij Schotels zijn geweest en dat het niet altijd goed ging. Ik had Schotel altijd in herinnering as een buitengewoon indrukwekende en openhartige persoonlijkheid. […] Ik ben echt blij bij U te zijn geweest, en ben U dankbaar voor de gelegenheid die we hadden zoo veel van Schotels etsen en akwarelen (ook Uwe en die van Proosts) te kunnen zien! De indruk die ik meehebgenomen was buitengewoon; niet te vergeeten dat ik wel etsen had gezien, maar bij U voor het eerst Schotels zoo “levendige jonge” akwarelen zag.’
Moshe Keny die leraar en later landschapsarchitect in Givatayim en Ramat Gan bij Tel Aviv is, overlijdt 80 jaar oud op 19 maart 2005 te Tel Aviv.
Dankzij de dankbaarheid van en door de getuigenis van Max Krzeszower alias Johan Jansen alias Moshe Keny hebben de leden van de familie Schotel de Yad Vashem-onderscheiding en een gedenkboom in Jeruzalem gekregen en weten wij iets meer over Andreas Schotels activiteiten in de Tweede Wereldoorlog.
Peter Thoben,
conservator