Voor de nieuwe tentoonstelling, die van 16 december 2023 tot en met 17 maart 2024 loopt, hebben wij de museumverzameling doorgelopen op zoek naar grafiek, waarop arbeiders aan het werk zijn afgebeeld.
De industriële revolutie in de negentiende eeuw veroorzaakt dat er een nieuwe groep ongeschoolde arbeiders ontstaat die tot het proletariaat vervalt. Ze leven in armoede, in sloppenwijken, iedere dag is een beproeving, het leven is uitzichtloos. Het socialisme en communisme zijn reacties op de ongelijkheid tussen arm en rijk en proberen die aan te pakken, soms door stakingen af te dwingen. Nadat het leven van werkers met name boeren een populair thema in de schilderkunst is geworden, volgen onder invloed van realistische tendensen (eveneens in de literatuur) de arbeiders. Terwijl in het buitenland de werkende klasse in de fabrieken een serieus en groots onderwerp wordt, is het thema in de Nederlandse kunst minder prominent aanwezig dan het boerenleven bij de schilders van de Haagse School. Kunstenaars in Nederland zoals Jan Toorop, Pieter de Josselin de Jong of Herman Heijenbrock brengen mijnwerkers, ijzergieters, fabrieksmeisjes etc. in beeld.
Voor Andreas Schotel is de werkende, zwoegende mens een belangrijk thema van zijn beginnend kunstenaarschap. Hij doet zijn inspiratie op onder de boot- en havenwerkers en onder de arbeiders in de gasfabriek te Rotterdam, waarbij zijn sociale instelling en sympathie voor het opkomende communisme zeker meegespeeld zullen hebben. De door het werk getekende en veelal besnorde arbeiderskoppen onder pet of hoed weet hij krachtig en vol uitdrukking weer te geven. Hierna volgen in de jaren 1930 prenten van kolenarbeider(s), straatmaker, kolensjouwers en stenenbikker. Ook ontstaat er een reeks prenten van arbeiders met een pikhouweel. Hiervoor heeft niet de arbeider uit zijn leefomgeving model gestaan, maar een zekere Heinz uit het Roergebied, die mogelijk door toedoen van collega graficus Jo Proost bij Schotel is terechtgekomen. Vervolgens reist die Heinz een periode naar Spanje door om er mee te vechten tegen het fascisme en komt weer terug op het atelier van Schotel zoals uit tekeningen blijkt. Enkele tientallen schetsen met hem zijn bewaard gebleven. De figuur Heinz beeldt hij af als een oertype voor de (geschoolde?) arbeider met ontbloot bovenlichaam, terwijl hij de pikhouweel omhoog houdt om te slaan, een kruiwagen voortduwt of rust op zijn houweel. Daarnaast maakt hij hem herkenbaar onderdeel – en vermenigvuldigd de figuur zelfs – van een groep arbeiders bij drie prenten. Wie deze Heinz precies is, is jammer genoeg niet overgeleverd, zodat wij over zijn ware achtergrond en zijn relatie met Schotel geen duidelijkheid hebben. Wel is het opvallend dat Schotel die zich meestal door directe observatie laat inspireren, bij deze prenten kiest voor in scene gezette beelden van de arbeiders. Omstreeks 1950, wanneer hij opdracht voor prenten van de bouw van het Groothandelsgebouw te Rotterdam krijgt, komen betonwerkers op diverse prenten in verschillende staten in de jaren daarna voor. Op het Gemeentelijk Handelsterrein, waar Schotel zijn atelier van 1922 tot 1967 heeft, heeft hij de arbeiders in zijn directe omgeving meer dan eens geaquarelleerd. Van deze tamelijk snel vervaardigde aquarellen wordt een kleine selectie geëxposeerd.
Schotel die vaak als een kunstenaar van de werkende mens, zowel boeren als arbeiders, getypeerd wordt, heeft ze met grote regelmaat tot onderwerp genomen, maar ze zijn niet bepalend voor zijn gehele oeuvre, want er zijn nog talloze andere onderwerpen waardoor hij zich tot grafiekbladen heeft laten inspireren.
Peter Thoben, conservator