Op het einde van de negentiende eeuw is er voor grafiek meer waardering. Die wordt niet louter beschouwd als een techniek om afbeeldingen te vermenigvuldigen, maar krijgt een artistieke status. Met deze veranderende opvatting over grafiek wordt er ook met andere ogen naar de vroegere prentkunst gekeken. Daarbij worden de prenten van Hercules Segers herontdekt. Hij wordt als “een van de meest raadselachtige figuren uit de geschiedenis van de Nederlandse kunst” beschouwd met gevolg dat zijn werk allerlei kwalificaties toegedicht krijgt.
Over het leven van Hercules Segers is weinig overgeleverd en opgetekend. In 1589/1590 is hij als zoon van emigranten uit Vlaanderen te Haarlem geboren, maar groeit in Amsterdam op waar hij leerling is bij de naar het noorden gevluchte Antwerpenaar Gillis van Coninxloo (1544-1607). Ondanks een onwettig kind bij Marritge Reyers trouwt hij in 1615 met de 16 jaar oudere Anna van der Brugghen. Vanwege financiële problemen moet hij in 1631 zijn huis aan de Lindengracht te Amsterdam verkopen, vertrekt als kunsthandelaar naar Utrecht en overlijdt in 1638/1640 in Den Haag. Zijn eerste biograaf Samuel van Hoogstraten (1627-1678) signaleert de ‘onmetelijke ruimtens’ in zijn etsen, maar schrijft, dat er geen belangstelling voor zijn werk was en schildert hem als een tragisch kunstenaar: “… hy bleef in d’uiterste armoede met zijn gansche gezin … op eenen avont buyten zijn gewoonte beschonken zijnde, quam t’huis, maar viel van de trappen, en stierf, openende met zijn doot de oogen aen alle lief hebbers, die van tijd af zijn werken in zoodanige waerde hebben gehouden, als ze verdienen, en altijts verdienen zullen”. In ieder geval heeft Rembrandt zijn werk bewonderd, want hij bezat acht schilderijtjes van Segers en hij werkte een Segers-etsplaat van Tobias met de engel om tot een vlucht van de H. Familie naar Egypte.
Wij weten, dat Jo Proost en Andreas Schotel het werk van Segers nauwkeurig hebben bestudeerd en dat het van belang is geweest om tot de afdruktechniek van de schoongedrukte ets te komen.
In de nalatenschap van Andreas Schotel is de publicatie Herkules Segers van Kurt Pfister uit 1921 aangetroffen als ook het boekje Hercules Seghers van Willem Steenhoff uit 1924, waarmee de laatste één van de eersten in Nederland is die over Segers publiceert. Steenhoff (1863-1932) is als kunstenaar opgeleid en onderdirecteur van het Rijksmuseum te Amsterdam. Of Schotel het boekje direct bij verschijnen heeft aangeschaft is niet duidelijk, maar hij heeft wel allerlei opmerkingen in en kanttekeningen bij de tekst gemaakt.
In zijn boekje zet Steenhoff Hercules Segers neer als een onafhankelijk, onconventioneel, eigenzinnig, in opvattingen zelfstandig en experimenteel kunstenaar. Hij noemt hem een rusteloos zoekend kunstenaar, die alle middelen van zijn techniek tracht uit te buiten, hij ziet in hem een pionier en zelfs een voorloper van de kleurdruk.
Steenhoff merkt op, dat Segers panoramische, onmetelijk weidse, fantastische landschappen schept. Door het toegepaste vogelvluchtperspectief is het geen concrete maar veeleer een ideële vertolking van een onbegrensd landschap. Voor Steenhoff bereikt Segers in zijn etsen een lineaire helderheid en desondanks creëert hij een volledige uitbeelding, waarbij niets verdoezeld wordt. Dit is in wezen het kenmerk van de schone druktechniek zoals Proost en Schotel die hebben ontwikkeld.
Wanneer in het Rijksprentenkabinet in 1967 een uitgebreide tentoonstelling over Hercules Seghers wordt georganiseerd, heeft Schotel de begeleidende publicatie van Karel Boon gekocht en blijkens potloodaantekeningen nauwgezet bekeken.
Naar aanleiding van de expositie van Jo Proost bij kunsthandel Van Hasselt in 1926 merkt de kunstrecensent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant op, dat “… Proost in zijn etstechniek alles verfoeit wat buiten het eerlijk etsprocedé omgaat, hij is ook door en door oprecht in zijn opvatting; verfoeit ook daar alle effectbejag of wat aan mode of tijd onderhevig kan zijn.”
Op de Kersttentoonstelling 1931-1932 in Museum Boijmans exposeren beide grafici voor het eerst het resultaat c.q. de proeven van hun onderzoek. De helderheid van de lijn, bereikt door de schone druktechniek, is karakteristiek voor hun etsen. Directeur Dirk Hannema (1895-1984) schrijft in zijn inleiding van de catalogus: “Beide etsers hebben eenige jaren besteed aan de verbetering volgens hunne opvatting van de etstechniek. Het resultaat is thans hier te zien.” In de catalogus zet Jo Proost in het artikel ‘Iets over het drukken van etsen’ hun beweegredenen uiteen. Vanuit zijn historisch-materialistisch denken – eigen aan het communisme in die tijd – dat de geschiedenis door materiële en economische omstandigheden wordt bepaald, ageert hij tegen het feit, dat de etser niet zelf de “beheerscher van het drukproces” is, zodat “het eigenlijke prent-resultaat van des etskunstenaars werken voortaan bepaald zou worden door beheerschers van het drukproces buiten den “schepper” van het etsproduct (de prent) om”. De etser moet grip op het drukproces houden: de keuze voor soort papier, perkament of linnen, de samenstelling van de inkt ten aanzien van bindmiddel (lijnolie, notenolie of vernis) en pigment (steenkolengruis, schoorsteenroet, verkoolde beenderen, wijnstok of walnoten). In deze verhandeling valt de naam Hercules Segers niet of is er geen verwijzing naar andere traktaten zoals van Abraham Bosse (1604-1676). Naast afdrukken van eigen etsen tonen ze ook afdrukken van oorspronkelijke koperplaten van Wenzel Hollar (1607-1677). Bij de expositielijst van Schotel wordt opgemerkt: “etsen afgedrukt op linnen volgens eigen gevonden procédé (behalve cat.nr 44)”. Met het museum moeten er goede contacten zijn, wanneer je op deze manier de gelegenheid krijgt nieuw werk te exposeren. Vermoedelijk hebben die contacten niet zo zeer via directeur Dirk Hannema gelopen, maar via wetenschappelijk assistent Jan Gerrit van Gelder (1903-1980), die in mei 1924 wordt aangesteld en verantwoordelijk is voor prentenkabinet en bibliotheek. Als Van Gelder in 1940 naar het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag vertrekt, wordt Coert Ebbinge Wubben (1915-2014) in mei 1941 zijn opvolger. Onder zijn leiding krijgt Andreas Schotel in Boijmans van 28 maart tot 22 april 1942 een grote eenmanstentoonstelling. In de catalogus Grafisch werk van A. Schotel verzorgt Hannema het voorwoord en Ebbinge Wubben de inleiding. Hannema schrijft: “Reeds op de kersttentoonstelling van 1931-’32 heeft het Museum een reeks van zijn werken tentoongesteld; nu, een tiental jaren later, is zijn ontwikkeling zoover voortgeschreden dat opnieuw de aandacht op hem gevestigd kan worden.” Ebbinge Wubben concludeert: “Pas in de latere prenten ontwikkelt zich Schotel’s stijl, in nauwe aansluiting aan de evolutie die zijn techniek intussen doormaakt, tot die openheid, die krachtige en toch rijk gevarieerde behandeling van de etslijn, die, naast en niet te scheiden van zijn nieuwe methode van drukken, het karakter van dit werk uitmaken.” Er worden maar liefst 75 bladen geëxposeerd, waaronder twee etsen naar Hercules Segers uit 1942: ‘Riviergezicht’ (cat.nr 60) en ‘De ruïne met doorkijk’ (cat.nr 61). Overigens wordt Segers Riviergezicht tegenwoordig aan Jan Ruyscher (1625-1675) toegeschreven.
In ieder geval hebben meer moderne grafici zich door de prentkunst van de ‘mysterieuze’ Hercules Segers laten inspireren, zoals de graficus Willem van Leusden (1886-1974) die in 1960 het boek Het grafisch-technische probleem van de etsen van Hercules Seghers publiceert met een voorwoord van Jan van Gelder. Gelet op de annotaties in het exemplaar van Schotel blijkt hij het vooral ten aanzien van de technische aspecten niet met Van Leusden eens te zijn.
Bij de tentoonstelling In de ban van Hercules Segers in Museum Het Rembrandthuis te Amsterdam in 2016-2017 is de relatie van moderne grafici met Segers en Rembrandt onderzocht en uitgewerkt. Van Jo Proost is de ets Gezicht op Rhenen vanaf de kalkzandsteenfabriek Vogelenzang uit 1928 opgenomen en van Andreas Schotel de ets Gezicht op Vlieland uit 1939 (overigens allebei foutief gedateerd in de catalogus).
Voor Proost en Schotel moet het etswerk van Hercules Segers een serieus studieonderwerp zijn geweest. Immers bij de herdenkingstentoonstelling van Johannes Proost in Museum Boijmans in 1947 wordt hier in de publicatie en door de pers aan gerefereerd.
Het initiatief van de zoektocht naar grafische vernieuwing moet van Jo Proost uitgegaan zijn en Schotel als ‘drukker’ heeft hem daarin gevolgd en is aan de uitkomst van de schoongedrukte ets zijn leven lang trouw gebleven.
Peter Thoben