In de verzameling van het Andreas Schotel Museum komt de naam Kees Schortemeijer op drie verschillende exlibris voor en er bevindt zich enige correspondentie tussen Schortemeijer en Schotel, die een tipje oplicht van hun ‘vroegere’ vriendschap.
Kees (Cornelis) Schortemeijer is op 20 september 1894 te Rotterdam geboren in het gezin van onderwijzer en privaatdocent moderne talen en wiskunde Jacobus Hubertus Cornelis Schortemeijer (1863-1950) en Carolina Henriette Frederika van Loo (1868-1951). Op de kersttentoonstelling in de Rotterdamse kunstacademie in december 1921 exposeren de leerlingen van de etscursus van Antoon Derkzen van Angeren: Hendrik Chabot, Albert Neuhuys, Henriette Reuchlin-Lucardie en Andreas Schotel. Daar leert Kees Schortemeijer Chabot kennen, met wie hij bevriend raakt en een verwoed verzamelaar en kenner van zijn werk wordt. Zo opent hij bijvoorbeeld op 12 juli 1957 de Chabot-tentoonstelling in De Waag te Nijmegen georganiseerd door de Stichting Nijmeegs Museum voor Beeldende Kunsten ‘met het uitspreken van een ruim een uur durende rede’, zoals het Nijmeegsch Dagblad meldt.
Aanvankelijk heeft hij zijn werkkring als makelaar in assurantiën bij de firma De Waal, Rincker & Co. Op 27 augustus 1925 treedt hij in het huwelijk met Korrie (Cornelia) Kording (1897-1976), gewettigde dochter bij het huwelijk in 1898 van handelsreiziger Arie Kording (1862-1925) en Maria Christina Rosenstok (1870-1945), een jongere zus van diens overleden vrouw Hermina Rosenstok (1863-1896). In het gezin Schortemeijer-Kording worden twee zonen geboren. Later heeft Schortemeijer zijn eigen assurantiekantoor Kolff & Schortemeijer te Rotterdam. Naast het werk van Chabot voegt hij ook werk van andere Rotterdamse kunstenaars zoals Leendert Bolle, Dolf Henkes, Jan Kamman, Albert Neuhuys, Adriaan van der Plas, Georges Robèr en Andreas Schotel aan zijn collectie toe en ondersteunt hen daarmee financieel. Verder bouwt hij een indrukwekkende collectie Afrikaanse kunst op als een van de eerste etnograficaverzamelaars in Nederland, waarover Arnold Wentholt in het Jaarboek van de Vereniging Vrienden Etnografica 2012 een informatief artikel heeft geschreven. Maar zoals gebruikelijk bij rasverzamelaars verkoopt of ruilt Schortemeijer wel stukken uit zijn verzameling om die dan te kunnen verbeteren. Zijn verzamelwoede is te volgen in de achttien plakboeken, waarin hij knipsels, brieven en kleine kunstwerken heeft opgeborgen. Daarnaast speelt hij viool en piano in bezettingen voor kamermuziek en componeert hij zelf muziekstukken. Na zijn verhuizing naar Gelderland legt hij leven en werken op films vast, die gedigitaliseerd in Gelders Archief worden bewaard. Een actieve en misschien wel enigszins rusteloze man.
In 1937 vervaardigt Schotel op naam van C. Schortemeijer drie exlibris die dezelfde beeldelementen hebben: faun, muze en handen met ijzer en hamer (van beeldhouwer), troffel (van bouwer) en tekenstift (van tekenaar). Het valt op dat ze in verschillende grafische technieken zijn uitgevoerd: lino, houtsnede en ets. Afhankelijk van het medium krijgen ze een geheel verschillende vormentaal en uitstraling, van meer lineair tot gedetailleerd. Het is niet bekend, of Schotel de exlibris in opdracht of uit eigener beweging voor de verzamelaar van zijn werk heeft vervaardigd en waarom in drie grafische technieken, terwijl de ets nog een diapositieve variant kent. Kan hierin toch de wens van de verzamelaar doorklinken?
De bewaard gebleven correspondentie in het Andreas Schotel Museum is eigenlijk interessant genoeg om in zijn geheel te transcriberen, maar de ruimte laat dat niet toe. Daarom enkele fragmenten ter illustratie. Op 22 oktober 1967 ontvangt Schotel een getypte brief van Schortemeijer die begint: ‘Je zult er wel niet veel van snappen, zo opeens een brief van me te ontvangen. Vanmorgen stond ik op en waarom, ik weet het niet, maar opeens dacht ik aan je, in geen jaren gebeurd. Myn leven is de laatste jaren een hutspot, waar ik geen weg meer in weet.’ En hij schrijft teleurgesteld en vertwijfeld: ‘Ik heb mijn zaak vry goed gedreven, dat beweren myn cliënten, en kon vry aardig met myn kunstvrienden opschieten, dat dacht ik, maar dat is later een vergissing gebleken. De hulp welke ik meende te geven is er naast gebleken. Je weet, om by jou te blyven, en je zei dat, dat je in de mening verkeerde dat ik maar weinig werk van je bezat (ver over de 100) en by een bepaalde koop toen ik de prys vroeg, keek je me aan, en zei “o wilde je ze betalen” alsof ik dat blykbaar nooit had gedaan. Maar dat terzyde en zie er geen verwyt in, het is maar een losse opmerking.’ Verderop in de brief: ‘Je weet, ik heb van al myn vrienden[ar]tiesten een dagboek. Je hebt ze by je laatste bezoek gezien. En omdat ik vanmorgen zo opeens aan je dacht, heb ik het opgezocht en ben aan het bladeren en lezen geslagen en vond toen je brief van 5 Febr. 1964 als ik het goed zie welke handelt over de houtsnede “kaartspelende boeren”.’ Aan het eind van de brief blijkt hij sinds februari 1967 in Almen te wonen ‘en zit hier myn goede tyd te verdoen met …. want niets heeft meer waarde voor me. De lust is verdwenen en ik zie geen kans me eruit te werken. En me weer zoals vroeger voor iets te interesseren. Ik kom nooit meer in het westen, wat moet ik er doen. Weet jy een oplossing laat het me weten.’ Schotel blijkt op dit schrijven gereageerd te hebben, maar verder niets meer gehoord te hebben. In een bewaard gebleven kladbrief, gedateerd 6 maart 1968, schrijft Schotel enigszins geïrriteerd en gepikeerd: ‘Enige reactie op mijn aan jou toegezonden schrijven als antwoord op je eerste brief aan mij vanuit je nieuwe woonoord Almen heb ik niet mogen ontvangen. Die mogelijkheid van geen antwoord meen ik, lag wel in je brief besloten (tenzij je toevallig bij ’t opstaan weer eens aan mij zou denken) maar was er toch wel een kleine kans waar je brief ermee eindigt met de vraag te stellen: “Weet jij een oplossing, laat het me dan weten”. Copieën van mijn schrijfsels houd ik er niet op na, maar herinner ik me wel je eens gevraagd naar het westen te komen om mijn nieuwe atelier eens te komen zien. Of je ’t geloven wilt of niet, uit oude vriendschapsgevoelens heb ik op je schrijven gereageerd en vind ik het helemaal niet fijn dat je nu maar helemaal niets laat horen. Dacht je nu heus dat er mensen zijn die zomaar oplossingen uit de mouw schudden vooral in het geval de moeilijkheden van geestelijke aard zijn?’ Schotel eindigt zijn brief: ‘Nog steeds wil ik die houtsnede “kaartspelende boeren” van je terug kopen, om de eigen kollectie te complementeren.’ Al op 8 maart schrijft Schortemeijer terug: ‘Hartelik dank voor je brief van gisteren en ik ben het hartroerend met je eens dat het niet juist van me was je niet even te antwoorden. Ik heb als administratief mens wel een kopie van myn schryven aan je en nu ik dat nog eens nalees vind ik je reactie daarop nog niet eens zo gek. Het hangt van klachten aan mekaar […] Ik vroeg je om raad, wat natuurlik kwatsch was. Een mens kan alleen maar zichzelf genezen, maar dat lukt ook niet altyd, en wanneer je dan in de put zit, doe je rare dingen, en zoek je troost welke niemand je kan geven.’ Verder schrijft hij over zijn plotselinge doofheid, hij heeft een Dafje aangeschaft maar rijdt er geen lange afstanden mee, zodat het lastig is op Schotels verzoek in te gaan om naar zijn atelier te komen. Hij draait de vraag liever om en vraagt Schotel naar hem te komen dan zal hij hem van de trein in Apeldoorn ophalen. Hij heeft het nog over Neuhuys die overleden is: ‘Ik sprak hem niet veel meer de laatste tyd. Houvast had ik niet aan hem en die jonge dame waar hy mee rondzeulde lag me helemaal niet. Hy was tenminste onderdak en ze nam alles van hem.’ In verband met de verhuizing heeft Schortemeijer veel weg moeten doen en de collectie Neuhuys heeft hij aan Dirk Tol uit Hillegersberg overgedaan. ‘Alleen het allermooiste heb ik behouden. Het is niet eenvoudig, werk waarmee je bent opgegroeid en wat je steeds om je heen hebt gehad, uit je omgeving te verwyderen. Ik heb nogal wat geloosd en heb er ongelooflike spyt van gehad. Maar daar kom je te laat achter.’ Hij besluit zijn brief: ‘Jy hebt je hele leven hard moeten ploeteren. Ik heb je daarom gewaardeerd en je zoveel in myn vermogen lag geholpen. Dat was niet zoon grote opoffering, ik vond je werk mooi en daarmee af. Daarom vind ik het dubbel fyn dat je nu behoorlik wordt gewaardeerd en ze deze waardering ook geldelik tonen, want zonder die rotte duiten komen we er eenmaal niet zo makkelik. Ik hoop myn fout weer een zoon beetje te hebben goed gemaakt.’
In een conceptbrief van 20 april 1968 schrijft Schotel dat hij wel wil komen om de houtsnede van de kaartspelende boeren te halen, maar hij moet eerst weten welk ‘ding’ hij in ruil daarvoor moet meebrengen. Op 11 mei 1968 merkt Schortemeijer op: ‘Wat de ruil betreft dat is een lastige zaak. Je weet ik bezit heel wat van je, ik schat zoon honderd stuks, welke je by je laatste bezoek aan Voorburg hebt gezien. Ik meen dat je werk uit Hilvarenbeek had dat ik niet bezit, de kerk byv. herinner ik me. Enfin je kykt maar eens of een akwarel. Je moet het zelf maar uitmaken.’ Op maandag 20 mei reist Schotel naar Almen af. Bij brief op 17 juni 1968 wil Schortemeijer Schotel in Esbeek komen bezoeken in combinatie met zijn vakantie naar Wylre in Zuid-Limburg. Hij eindigt: ‘Ik hoop dat je met je aanwinst de vorige maal heelhuids in Rotterdam bent aangekomen. Het waren twee gezellige dagen.’
Vijf jaar later, op 25 mei 1973 ontvangt Schotel weer een brief, nadat Dolf Henkes ‘met zijn onafscheidelike broer Jan’ in Almen op bezoek is geweest. ‘Het was een leuke dag maar wel vermoeiend. En zoals te begrypen kwam ook zyn album te voorschyn en verlustigde hy zich over allerlei oude tekeningen waarvan hy het bestaan zich niet eens meer kon herinneren. Het was wel grappig.’ In het album ligt een brief van Schotel van januari 1972 die vraagt naar de tekening met arbeiders voor het vuur in de gasfabriek. Als hij die niet kan krijgen of ruilen wil hij graag een foto hebben. ‘Myn album beschadigen met haar eruit te halen vind ik zonde, maar aan de andere kant, hoe lang leef ik nog. Ik ben byna 79 en wat gaat er met myn albums gebeuren, er zit voor een schat aan waarde in. Ik weet het niet. En misschien vind je het wel heel zot van me zo te redeneren. Wat doe jy met al je werk, gaat het naar een museum, en welk? De meesten zeggen waar maak je je druk om, dat regelt zich wel vanzelf.’
De reden dat Schortemeijer niet geschreven heeft, is dat zijn vrouw Korrie aan het dementeren is; ‘In huis is ze dus volledig uitgerangeerd en moet by alles geholpen worden. […] Ik kan ze toch bezwaarlik naar een inrichting zenden, dat zouden myn zoons me nooit vergeven. Daardoor hebben we hier ook niet veel meer kontakt en visite durf ik nauweliks vragen om wonderlike situaties te voorkomen. […] Je weet nu ten minste hoe de zaken staan.’ In het NRC in een artikel van Hans Redeker heeft hij gelezen dat Schotel 80 jaar is geworden en schrijft zijn laatst bewaarde brief, gedateerd 27 juli 1976, waarop Schotel noteert ‘aan de datum zie je wel dat de zaak nog niet klopt’. Schortemeijer deelt mee dat zijn vrouw begin februari is overleden. Ook meldt hij dat hij bijna al zijn werk van Chabot aan Tol heeft overgedaan. ‘Hy verzorgt het buitengewoon goed en ik heb er geen plaats meer voor. Tot hy me opbelde dat hij een penning kreeg v.d. gemeente. Waarvoor vroeg ik my af. Het malle is dat Tol volledig onkunstzinnig is maar toevallig kennis heeft gemaakt met Chabot en alles van hem opkoopt want hy heeft veel geld. Enfin je hebt zyn museum gezien. Hy kent geen enkele artiest, heeft nooit enige belangstelling gehad, waarom nu die medaille. Als het om het werk gaat dan heb ik in myn leven ongelooflik veel aangekocht omdat ik het mooi vond en er al myn duiten aan heb gespendeerd … maar dat weet niemand want ik gaf er geen ruchtbaarheid aan. […] Hij kende jou dus ook niet en zei me dat. Ik heb hem een aantal van myn etsen enz. overgedaan, misschien fout, want aan het geld heb ik niets. Myn kolleksie Neuhuys is ook naar hem toe gegaan evenals Bolle. Hy koopt alles en zwemt in de duiten.’ Schortemeijer belooft nu de aquarel van de gasfabriek te laten fotograferen ‘dan is dat ook afgehandeld’.’ Op het einde mijmert hij: ‘Wat een leeftyd 80 jaar. Ik word over een maand 82 jaar, wie zou dat ooit gedacht hebben. En ik kwam al bij je op de Honingerdyk in 1922 meen ik dat wil zeggen zoon 54 jaar geleden. Wat een ouwe sukkels worden we.’ De gepassioneerde verzamelaar Kees Schortemeijer overlijdt in 1979.
De naam Tol is al enkele keren gevallen. Dirk Tol (1914-1982), getrouwd met Corry (Cornelia Neeltje) Breugem (1918-2009), neemt de familieslagerij aan de Bergse Dorpsstraat te Rotterdam-Hillegersberg van zijn moeder, de weduwe Petronella Magdalena Tol-van Eijk, in 1948 officieel als eigenaar over. Hij is dan al – kort voor de bevrijding – verslingert aan het werk van Hendrik Chabot en koopt veel (oorlogs)schilderijen, die in de slagerij en thuis worden opgehangen. Maar bij de nieuwbouw van de slagerij in 1955 is er geen plek meer voor. Wanneer zijn zoon in de zaak komt, krijgt hij tijd voor zijn hobby. In 1962 koopt hij een flatje aan de Berglustlaan 12, waarin met hulp van de gemeente het huiskamermuseum Hendrik Chabot – tevens met werk van Herman Bieling en Marius Richters – wordt ingericht, dat in het begin drie dagen in de week enkele uren geopend is. In april 1975 krijgt Dirk Tol de cultuurprijs van de stad Rotterdam, de zogeheten Laurenspenning, uitgereikt door museumdirecteur Coert Ebbinge Wubben in zijn museum. Journalist Bob den Uyl tekent het verhaal van de gelauwerde op in Het Vrije Volk van 2 april 1975. In 1993 wordt het Chabot Museum in het Museumpark geopend en brengt de weduwe Neeltje Tol-Breugem Chabots werk onder in het nieuwe museum. Zoon Otto Schortemeijer (1926-2010) schenkt de documentaire kunstenaarsalbums van zijn vader tezamen met ander werk en etnografica (ca 470 objecten) aan het museum. Inmiddels zijn er met de verzameling Kees Schortemeijer meerdere tentoonstellingen gemaakt. Pogingen om het album met de documentatie en kleinwerk van Andreas Schotel te mogen inzien zijn tot nu toe niet gehonoreerd.
Peter Thoben, conservator