De broers Sissingh en Andreas Schotel
Het kan wel toeval genoemd worden, waarom Andreas Schotel in Esbeek terecht is gekomen en er zijn hele leven graag jaarlijks is teruggekeerd. Hoewel er geen schriftelijke bronnen overgeleverd zijn en de mondelinge overlevering misschien ook niet voor honderd procent zal kloppen, is het verhaal toch wel enigszins te reconstrueren.
Een essentiële rol in de komst naar Esbeek hebben sowieso de beide broers Sissingh gespeeld: de oudste Melchior Corstius Sissingh (1866-1952) en zijn jongere broer Kees (Cornelis Jacobus Gerhardus) Sissingh (1876-1932). Ze stammen uit een Friese domineesfamilie. Vader Geert Bussingh Sissingh (1833-1893) is predikant, evenals zijn vader Aaldrik Ebbens Sissingh, en trouwt in 1863 met domineesdochter Dieuwertje Frederika Corstius (1839-1926).
Melchior wordt op 17 maart 1866 in het dorp Hiaure in de gemeente Westdongeradeel geboren. Na de HBS in Groningen studeert hij voor ingenieur aan de Polytechnische School, de latere Technische Hogeschool, te Delft. Hij werkt bij Rijkswaterstaat en trekt twee jaar naar Zuid-Afrika om er een spoorweg aan te leggen. Terug in Nederland werkt hij bij de Amsterdamsche Duinwater Maatschappij om op 1 december 1894 in dienst van de gemeente Rotterdam te treden als onderdirecteur bij de gemeentelijke bedrijven van gas en elektriciteit. Hij trouwt op 23 april 1903 te Arnhem met Anna Havelaar (1877-1918) en er worden vier dochters geboren, die nog jong zijn als hun moeder overlijdt. In februari 1907 wordt hij directeur van het gasbedrijf tot zijn pensioen op 1 april 1931. Hij gaat met twee dochters in Den Haag wonen, waar hij op 5 april 1952 overlijdt. Volgens de kranten is hij een man van statuur, die op deskundige wijze het productieapparaat heeft opgevoerd en de bedrijfsvoering heeft verbeterd in overeenstemming met de eisen van de tijd, zodat hij tot in het buitenland de aandacht trok en als adviseur veelvuldig werd geconsulteerd.
Zijn tien jaar jongere broer Kees wordt in Bedum/Noordwolde geboren en bezoekt ook de HBS in Groningen. Hij doet in september 1896 toelatingsexamen voor de Rijkslandbouwhogeschool in Wageningen en studeert er landbouw- en bosbouwkunde, waarvoor hij in juli 1899 slaagt. Hij treedt in 1901 in dienst van de Nederlandsche Heidemaatschappij en wordt eerst als assistent op het bezit Berkenheuvel van mr. A.C. van Daalen te Diever gestationeerd en het jaar daarop ambtenaar bij de afdeling ‘boschwezen’. In 1902 raakt hij bij de ontginningswerkzaamheden op het landgoed De Utrecht betrokken. Levensverzekeringsmaatschappij ‘Utrecht’ heeft het in 1899 als duurzame belegging aangekocht en de exploitatie in handen van de Heidemaatschappij gelegd. Het zal tenslotte zo’n 2500 hectare omvatten. Met ingang van 1907 wordt hij tot adjunct-houtvester aangesteld en later krijgt hij de algehele leiding. Op 13 juni 1906 is Kees Sissingh te Groningen in het huwelijk getreden met Willemina Alide Bennema (1878-1953), een schoonzus van zijn broer. Na de dood door verdrinking van hun eerste dochtertje Hanna Theresia (1907-1910) verhuizen ze in 1911 naar Utrecht en vervolgens naar Arnhem, waar respectievelijk zoon Gerard (1912-1979) en dochter Roos/Romunda (1914) geboren worden. In die jaren neemt Albert Pieter van den Briel (1881-1971) zijn plaats als houtvester in. Deze is goed bevriend met kunstschilder Piet Mondriaan (1872-1944) die er geregeld op bezoek moet zijn geweest. In 1915 komt het gezin Sissingh weer naar Esbeek. In september 1917 verschijnt in de serie Neerlands Welvaart (Uitgeverij Industria te Amsterdam) een nummer over ontginningen met een door Sissingh geschreven artikel met uitstekende afbeeldingen over de aanpak van landgoed De Utrecht. Bij zijn 25-jarig dienstjubileum in 1926 krijgt hij een album aangeboden met foto’s van alle bewoners en arbeiders. In 1931 wordt hij om gezondheidsredenen op non-actief gesteld. Een half jaar later overlijdt hij op 26 februari 1932 te Esbeek en wordt in Groningen begraven. In een ‘in memoriam’-artikel wordt hij geroemd als ‘een landschap-architect op ontginningsgebied’, want hij heeft met grote vakkennis en liefde voor de natuur het landgoed De Utrecht tot meer dan zo maar een ontginning gemaakt: “Sissingh had oog voor landschapsschoon en daardoor heeft hij een weergaloos mooi geheel weten te scheppen, een ideale combinatie van cultuur en natuur!” Na zijn dood verhuist de familie naar Wageningen, waar zoon Gerard in de voetstappen van zijn vader treedt. Hij wordt een bekend botanicus uit de school van Josias Braun-Blanquet (1884-1980) en Reinhold Tüxen (1899-1980), die op 20 december 1950 bij professor H.J. Venema promoveert op een dissertatie Onkruid-associaties in Nederland. Een sociologisch-systematische beschrijving van de klasse Rudereto-Secalinetea Br.-Bl. (’s-Gravenhage 1950). Hij draagt zijn proefschrift op aan zijn overleden vader. Diens zoon, ook Kees (1947) genoemd naar zijn grootvader, komen wij als secretaris van de Koninklijke Nederlandse Bosbouw Vereniging tegen.
Andreas Schotel heeft in 1918-1919 op de Rotterdamse Gasfabriek vele tekeningen van de werkzaamheden gemaakt, die hij tot etsen uitwerkt. Om er te mogen werken heeft hij natuurlijk van directeur Melchior Sissingh toestemming moeten krijgen. In een gesprek heeft hij ongetwijfeld verteld over zijn mobilisatietijd in Noord-Brabant en dat hij, zoals bij vele kunstenaars in zwang was, graag op het platteland onder de boeren zou willen werken. Daarop heeft Sissingh hem voorgesteld om naar zijn broer Kees op De Utrecht te gaan en heeft daarbij bemiddeld. Zo komt Andreas Schotel eerst alleen naar Esbeek en na zijn huwelijk op 16 april 1920 met Mies Gips verblijven ze er ook een periode. In ieder geval komen ze op 28 juli 1921 uit Hilvarenbeek naar Hillegersberg en op 31 december 1921 vestigen ze zich in Rotterdam. Enkele jaren later weet Schotel een tuinhuisje te bemachtigen en het voor elkaar te krijgen om het in het bos van de Oranjebond van Orde te mogen neerzetten. Het gaat dienst doen als een pied à terre in Esbeek en zal zestig jaar lang als vakantieverblijf ‘De Schuttel’ met de nodige aanpassingen dienstig zijn. Met Kees Sissingh zijn er goede contacten, want in het oeuvre van Schotel komen wij een geëtst portret van hem tegen en een ontwerp en uitgevoerd exlibris op zijn naam. Het portret is (achteraf) door Schotel 1917 gedateerd, maar zal van 1919 of 1920 zijn, doch past goed in de vroege reeks portretten van de graficus. De datering van de exlibris zal eind jaren 1920 liggen. Op een vlotte ontwerpschets in inkt, waarbij de golvende uitsnede opvalt, richt een jager bij bomen zijn geweer op vogels. Het in linosnede uitgevoerde exemplaar laat bomen, vogels, haas, uil en paddenstoel zien met een zon erboven, waarbij de jager achterwege is gebleven.
Vermoedelijk zou Andreas Schotel zonder de broers Sissingh nooit in Esbeek beland zijn en zou er uiteindelijk geen museum tot stand gekomen zijn. Of heeft zo mogelijk een neef van hen, Jakobus Gerardus Sissingh (1868-1957) nog een rol gespeeld. In 1894 begint hij in Charlois (nu Rotterdam-Zuid) een vernisstokerij en verfwarenfabriek aan de Korte Hilleweg, later tot Paul Krugerstraat omgedoopt. Wie weet, waren er connecties met vader Wessel Schotel die kunstlakker van beroep was en die zijn verf en vernis wellicht bij de fabriek van Sissingh betrok. Het is speculatief en niet meer te achterhalen. Zaken lopen zoals ze lopen.
Peter Thoben